- ieder
- {{ieder}}{{/term}}1 [bijvoeglijk] 〈tezamen; meer dan twee〉 every; 〈afzonderlijk; twee of meer〉 each; 〈welk dan ook〉 any2 [zelfstandig (gebruikt)] everyone, everybody; each (one); anyone, anybody♦voorbeelden:1 het kan iedere dag afgelopen zijn • it may be over any day (now)werkelijk iedere dag • every single dayze komt iedere dag • she comes every dayin iedere hand • in each hand2 het is ieders belang • it is in everyone's interesttot ieders verbazing • to everyone's surprisewe kregen ieder honderd gulden • we received one hundred guilders each, each of us/we each received one hundred guildersieder van ons • each of us, every one of usieder voor zich • every man for himself
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.